Road-Trip deel 1

Het is half december 2022. Het zoemen van de Catalaanse Bij en Nicky’s op rijstwafel knagende kaken zijn vrijwel de enige geluiden die ik hoor, op het typen van mijn eigen vingers na en hier en daar een in de verte dichtslaande autodeur. 

Drie nachten en twee dagen schuilden we voor de zware, zwangere wolken in een off-grid cabin via AirBnB. Tevens leed ik aan extreme jeuk en daarmee gepaard gaande pijn; een onbekende, allergische reactie. Misschien de giftige Gele Knolanamiet die ik, mij bewust van de soort (absoluut niet eetbaar!), alleen even met twee vingers heb vastgehouden om te fotograferen voor het archief, waarna ik mijn handen vlug heb ontsmet. Echter, misschien was er toch al een stof mijn lichaam binnen getreden… Of iets opgelopen op het frisse strandje in Orio, een enthousiaste exotische strandvlo bijvoorbeeld (die ik dan overigens absoluut niet heb zien springen)? Of toch ‘’gewoon’’ het verdriet om mijn overleden Oma en de afwezigheid van mijn Vader bij het afscheid; was de weg via mijn ogen in de vorm van tranen niet genoeg voor de grootsheid ervan, en vond mijn lichaam via vurig rode plekken en opgezette bulten een alternatieve uitlaatklep?

Hoe dan ook, ik dacht 30 uur lang dat ik het zou besterven. Ik probeerde door de jeuk en de pijn heen te ademen, terwijl Nick mijn lichaam liefdevol inzwachtelde met koude lappen in de hoop dat verkoeling het verschil zou kunnen maken. Tot ik uiteindelijk zo moe was van het onmogelijk in slaap kunnen komen, dat ik toch maar de anti-histamine pillen heb genomen die onze host me gaf. Het voelde een beetje als opgeven, want ik laat mijn lichaam graag zichzelf opschonen, maar er zijn grenzen aan wat ik kan en wil verdragen. De jeuk was een uur na inname als donderslag bij heldere hemel verdwenen; beter gezegd verscheen er dus een heldere hemel bij donderslag. Ik sliep als een blok. 

Na het ontwaken was ik nog lange tijd versuft door het medicijn. Blijkbaar heb ik een hogere dosering ingenomen dan door artsen wordt voorgeschreven, kwamen we de volgende dag achter toen we (eindelijk) een Engelssprekende apotheker ontmoetten. Ik voelde me emotioneel vlak en kon niet makkelijk uit mijn woorden komen. Pas toen Nicky en ik ons ’s avonds voor het palletkacheltje in de cabine op de grond genesteld hadden met een serieuze, zelf samengestelde tapasplank met allerlei heerlijkheden uit de streek, klaarde mijn hoofd wat op en begon ik weer het stromen van levensenergie in mijn lichaam waar te nemen. Maar wat gebeurt er dan met de jeuk/de allergische reactie, wanneer de symptomen door een medicijn worden onderdrukt en zomaar verdwijnen? Zet het zich niet elders in het lichaam vast? Zo ja, hoe dat alsnog los te laten, op een natuurlijke manier? Ik kan het niet laten om me af te vragen: hoe had ik me gevoeld, als ik er (nog verder) doorheen was gegaan zonder medicatie?

Enfin, nu zijn we dan eindelijk weer buiten, zonder te verkleumen of te hoeven schuilen. De mist en regen zijn weggetrokken, het zonnetje schijnt al de hele dag bescheiden maar getrouw. We zitten op een bankje bij een uitzichtplek waar het dus bijna helemaal stil is en doen eindelijk waar we al zo lang naar verlangen: dat wat spontaan in ons opkomt, in de aangename buitenlucht. Nicky pingelt op z’n gitaar en ik vind het tijd om het een en ander op te schrijven, want ook daar heb ik sinds we ongeveer een maand geleden zijn vertrokken, nog geen ruimte voor gevoeld. We waren al een maand vertraagd omdat Tiny toch nog meer technische aandacht nodig had dan we hoopten en hadden ingeschat (we wilden eigenlijk half oktober weg), en toen we eenmaal onderweg waren, ontving ik na een week het nieuws dat m’n geliefde Oma de Grote Verdwijntruc had uitgehaald en vertrokken is naar het Hemelrijk. Over haar en haar Verdwijntruc kan ik boeken vol schrijven, en dat zal ik waarschijnlijk ook nog wel doen. Het afscheid was prachtig, maar voelde ook als een Droom. Vanuit het serene Sneeuwlandschap van Andorra, met de auto ‘even’ op en neer naar Nederland om niet te hoeven vliegen, terwijl alle soorten emoties diep en intens door mijn wezen wentelden. Het was dan ook heel fijn dat Nicky al deze extra kilometers reed. 

Eenmaal in Alkmaar zat ik in het halfdonker bij het levenloze lichaam van de vrouw die bijna 92 jaar lang een moedig, uitdagend en inspirerend bestaan heeft geleid, de vrouw die ruim 60 jaar lang de Liefdevolle Moeder van mijn Liefdevolle Moeder is geweest, de vrouw die bijna 30 jaar lang mijn fantastische Oma was, door dik en dun, in dag en nacht, in blijdschap en verdriet er altijd voor me is geweest… En hoe logisch ook de levensloop van ieder levend wezen is; te weten dat we allemaal ooit sterven zullen, en hoe mooi ook het gegeven dat mijn Oma op deze manier mag gaan, zonder ziekte, zonder lijden, veilig en warm in haar eigen huis en geliefd door zo velen… Toch voelt het als het meest onnatuurlijke verlies wat ik ooit heb meegemaakt. Het is zo logisch en toch absurd onvoorstelbaar.

De volgende dag droegen wij, de kleinkinderen, Oma’s lichte doch door de Dood zwaar geworden lichaam in de speciaal voor haar met wilgentakken gevlochten mand. Haar Drie Dochters, te weten mijn Moeder en mijn Twee Tantes, dekten haar toe met een prachtige, zachte katoenen waden, waarbij we gezamenlijk besloten haar gezicht onbedekt te laten voor het afscheid dat naaste vrienden en familieleden die avond nog zouden komen nemen. Janita, Shèraga en ik liepen een rondje door de buurt, waar we Late Herfstbladeren verzamelden en hier en daar een stukje van een mooie struik van iemands oprit knipte. Terug in Oma’s Grote Geliefde tuin plukten we daar het laatste, nog niet verdorde bloemetje. We versierden haar met al onze vondsten zoals ze dat zelf geweldig zou vinden. In gedachten hoorde ik haar lachen en zag ik haar goedkeurend knikken. Ondertussen lag haar tere lichaam stil in de Witte Waden. Haar schattige neus was scheefgezakt omdat er geen bloed meer doorheen stroomde, haar lippen waren reeds zwart geworden en haar jukbeenderen enigszins ingevallen, maar ondanks dat alles lag ze er bij als een Elfenkoningin.

Toen de heerlijke geur van het verse brood en de soep van Odyl uit de keuken kwam, stelde ik voor om de Haard aan te maken. Dat deden we vaker als we samen bij Oma waren en het was immers, naast intens verdrietig, ook echt gezellig om bij elkaar te zijn. Daar hoorde toch Vuur bij? Mijn plan werd door de rest echter afgeslagen, en het gestage gebrom van het koelelement onder Oma bevestigde dat dit inderdaad niet mijn beste idee ooit was. Wel zorgde het voor een klein lachsalvo. 

En toen ineens begon het bezoek binnen te lopen. Het Huis ademde warmte, genegenheid, respect en verbinding. Hier, en ook op de toast op Oma’s Leven de middag na de crematie, kwamen mensen uit alle Windstreken, jong en oud, van vroeger en van later, om hun Liefde voor Puck met ons te delen. Ik kan er nog eindeloos over doorschrijven maar aangezien ik ook graag verslag wil doen van de verdere Reis die Nick en ik weer oppakken, sluit ik voor nu af met een weetje over mijn Oma. Haar officiële meisjesnaam was Willemijntje maar toen Willemijntje een vrouw geworden was, had ze de koosnaam die mijn Opa haar gaf, aangenomen als eigen. Puck dus, kort en krachtig. Ze leefde lang en prachtig. Voorbij Ruimte en Tijd heb ik haar lief.

Rond het weekend scheurde ik me los van mijn familie. Niet energetisch maar wel praktisch-fysiek; alhoewel ik nog wel weken samen kon rouwen, waren Nicky en ik ons blijvend bewust van het feit dat de Decemberkou ook optrok naar het meer Zuidelijk gelegen deel van Europa, en dat we dus niet te lang moesten blijven hangen als we ons buiten-leef-avontuur serieus wilden voortzetten. En dat wilden we. Losrukken dus. De tweede tocht richting het Zuiden was dan ook bar en uitdagend. We regenden nat, onze vingers vroren er bijna af en de Grijze Hemel hielp niet per se bij het verwerven van een vrolijke gemoedstoestand.

Gelukkig mochten we landen in een gespreid bedje in Le Vieux Chateau, een zestiende eeuws kasteel waar we met open armen ontvangen werden door Fred en Fabienne, die we leerden kennen via Lucas, een gezamenlijke vriend. Uiteraard kreeg ik toen allerlei vreemde lichamelijke klachten, van buikpijn tot hoofdpijn tot een aanhoudende steek in mijn borst. Ik voelde me moe en leeg en vol tegelijk. Au, Rouw. We deden daarom rustig aan; aten en praatten met Fred en Fabienne, die zich op dat moment in een onvoorstelbare bizarre situatie bevonden in de Stichting die ze zelf hebben opgericht (een van de vrijwilligers had een coupe proberen te plegen…). We deelden wijn, kaas en verhalen, die over en weer door Fred vertaald werden omdat van het stel alleen hij Engels spreekt en wij matig Frans. Dit vertraagde de gesprekken natuurlijk, maar met de aanvulling van handen en voeten en blikken kwamen we samen een heel eind, zoals dat zo ontroerend kneuterig gebeurt als je in andere landen bent en niet allemaal dezelfde taal verstaat.

Nick en ik slenterde door het heuvelachtige landschap rondom het Chateau, vol met bruine, langharige koeien, waarbij ik me hardop afvroeg of een individuele koe, in het bijzonder die specifieke koe die ons aankeek terwijl we stilhielden bij het hek, of die individuele koe weet dat zij als soort door ons mensen gegeten wordt? Over de velden vlogen enorme roofvogels en het geblaf van waakse honden klonk nog lang door nadat we hun bijbehorende erven waren gepasseerd. Bij een klein meer spotte ik de vierde ijsvogel op deze reis, en we vonden meerdere paddenstoelen waarvan we vermoedden dat er vele eetbare tussen zaten maar waarvoor we te moe waren om ze te determineren. 

Lise, de dochter van Fabienne, nam ons op een avond mee naar de Tournerie; een collectief van boeren, kaas – en biermakers gevestigd in een klein, oud-Frans, charmant pand waar we door hen verbouwde, geoogste en gemaakte biologische producten konden inslaan. Jong en oud zat er samen voor de openhaard, onder het genot van gezellig gekeuvel en de liedjes van het plaatselijke koor. Mijn lichaam had ontzettende behoefte aan gevulde groentesoep, maar het enige op dat moment voor handen zijnde eten dat klaar was om genuttigd te worden, was kaas en vers brood en aangezien iedereen daar samen kaas en brood at en ik dat er knus en Frans uit vond zien, tastte ik ook toe. Gelukkig waren de producten inderdaad van extreem goeie kwaliteit, en we gaven dan ook een fortuin uit om onze koelbox (die overigens tot op heden nog nooit aan heeft hoeven gestaan gezien de buitentemperaturen…), te vullen. 

De dag erop brachten we een bezoek aan het plaatselijke museum in de buurt van het Chateau. Daar troffen we een verrassend grote, verscheiden collectie aan, met zeer veel aandacht ingericht in de tot museum gerenoveerde pastorie. Lise, die hier werkt, gaf ons een context-scheppende inleiding waar geen audiotour tegenop kan. 
Onderweg terug naar het Chateau wierpen we een blik in een ‘Garage’ waar iemand zijn oude meuk probeerde te verkopen. Beiden zijn we dol op tweedehands spullen, maar wat hier stond was uit de categorie ‘te oud en te vies om aan te raken’, dus vervolgden we ons pad. In het Chateau sliepen we ook de derde nacht diep en meditatief en zo haalden we al met al behoorlijk wat uurtjes slaap in. 

De volgende morgen plaatsten we onze daktent, die ruim een week in de schuur van het Chateau had gelegen, weer terug op de rails van de Scarabee. Het gras was sneeuwwit van de vorst en onze vingers ijskoud, ondanks de handschoenen die we droegen. Nog niet wetend waarheen precies, maar wetend dat het tijd was om verder te gaan… Dat is het leuke en soms ook lastige aan reizen; dat je nog niet weet waar je de volgende nacht door zal brengen. Heel avontuurlijk, alleen als je je niet lekker of sterk voelt, soms ook wel een reden tot lichte zorg. Gelukkig hebben we elkaar en een heel warm bed, en zijn we ook nog niet te oud om kou en discomfort niet door te komen. Maar nu we in Tarragona zijn en het weer er voorlopig zonnig(er) uit schijnt te zien, ben ik opgelucht.

We bewandelen een trap die ons over de rotsen leidt langs een magische rivier. Ik spot de vijfde IJsvogel, vlakbij ons! Hij of zij kijkt ons van schuin opzij aan, waarbij de tak onder het gewicht behoorlijk doorbuigt, alvorens weg te vliegen en we de waanzinnig blauwe kleur zien schitteren op de kleine, vlugge vleugels. Als de Zon onder is verschijnen de Maan en de Sterren. Het is een prachtige, heldere avond. We warmen een pannetje Dahl op dat we eerder al maakten. We eten samen uit het pannetje en doen de minuscule afwas dankbaar in de kabbelende Rivier.

We staan geparkeerd onder een grote Boom langs het Water. Er is geen mens te bekennen, het zal wel een zalige, rustige Nacht worden. Nick is al diep in slaap en ik lig te dutten op het moment dat we het geluid van een auto horen en twee tellen later waanzinnige koplampen dwars door onze daktent zien schijnen. We schelden beiden zelden, maar in dit geval komt er bij de een ‘Fuck’ en bij de ander ‘Shit’ uit, want we zijn er bij. Toch? We houden onze adem in, ik hoor Nicky’s hart tekeergaan. Ik koester de vage hoop dat onze set-up misschen wel niet gezien wordt, aangezien we misschien net genoeg in de schaduw van de Boom staan? We luisteren, er klinken stemmen. Gezwaai met zaklampen, Spaans gepraat. Het zijn geen politie of boswachter achtige types… maar wie dan wel? Nu is de beurt aan mijn hart om mijn keel in te schieten. Zou het de maffia kunnen zijn, die hier, gebruikmakend van het donker, een deal komt doen? Zo ja… Zijn wij hier dan heel per ongeluk heel erg op het verkeerde moment? Met uiterste behoedzaamheid ritsen we een klein stukje van de tent open, net genoeg om er allebei met een oog doorheen te kunnen zien. Deze tactiek hadden we eerder in Frankrijk ook al eens toegepast in de hoop het Wilde Zwijn waar te nemen dat rond ons kampement wroette, met als gevolg dat het dier er vandoor stoof, wat we niet zagen want het was donker. En deze keer?

Twee mensen van ongeveer onze leeftijd, sjorren een zak uit hun achterbak. Ze wijzen naar een plek pal achter onze auto, waar wij bovenop in de daktent liggen. Ze verplaatsen de zak, kwakken ‘m neer terwijl ze luid discussiëren, en beginnen… met… het opzetten van een tent?! Onze monden vallen open. ‘Dat meen je niet…’ We zijn opgelucht en stomverbaasd. Zijn deze twee mensen nou serieus van mening dat, van alle plekken die in dit reusachtige gebied beschikbaar zijn, uitgerekend deze plek, pal achter ons, de ultieme plek is om hun tent op te zetten?! We grinniken en gniffelen. Maar ik voel ook irritatie; als ze dan zo nodig hier willen staan, prima, maar kunnen ze dan niet een beetje zachter praten? We besluiten even casual contact te gaan maken, ook om te voorkomen dat zij zich op hun beurt vannacht kapot schrikken als een van ons (ik) gaat plassen, want stel je voor dat ze ons inderdaad gewoon echt nog niet hebben opgemerkt? Vrij onwaarschijnlijk, maar je weet het maar nooit. Het stel lijkt niet warm of koud te worden van ons en zit niet echt te wachten op contact met andere mensen, wat wij best bijzonder vinden aangezien ze er zelf voor kiezen om zo ongeveer tegen ons aan te komen kamperen.  

De volgende dag zien we ze de Zon weg-blowen op een plekje aan de Rivier dat wij eigenlijk hadden uitgekozen om onze middag te spenderen, maar we voelen er niet veel voor om hun Zwaan-Kleef-aan-tactiek van afgelopen nacht na te doen, dus wandelen door de omgeving totdat ze weg gestuurd worden door een Spanjaard wanneer die hun tent om vier uur s’middags nog steeds behoorlijk opzichtig langs de Rivier ziet staan. We zien onze kans schoon, kapen het door hun verlaten plekje en vangen daar nog net de laatste zonnestralen terwijl we onze voeten baden in de ‘Hot Spring’ die niet super hot is maar wel aangenaam. We proberen onze knorrende magen te vullen met hele lekkere maar ook iets te luchtige rijstwafels en groentespread. Een uur later rijdt een politieauto langs; we besluiten dat deze mooie plaats door het Spaanse stel helaas nu iets te veel ogen op zich gericht heeft, en zoeken een andere spot voor de nacht. We belanden op een veldje met oude Olijfbomen, het is er prachtig en rustig en we slapen als Rozen. 

We trekken een kleine week door Tarragona, waar het uitgesproken stil is. Bij Sant-Roc, een oud kapelletje tussen sierlijke, hoge Cypressen, zien we aan de honderden picknicktafels en parkeerplaatsen dat het er zomers waarschijnlijk afgeladen is, maar nu hebben we het hele plein voor onszelf. We koken, keuvelen, slenteren, ik huil wat af en ben dankbaar dat ik dat kan doen zonder met iets of iemand rekening te hoeven houden.

Tussen de brede Bergen en hoge Bomen zijn Zon en uitzicht schaars, en ook al is het landschap verpletterend prachtig, ineens verlang ik naar de Weidsheid van de Kust. Gelukkig hebben we de luxe van eigen vervoer, en niet veel later bewegen we ons dan ook richting het Oosten, naar de Middellandse Zee. Ook dit gebied hebben we vrijwel helemaal voor onszelf en ik geniet immens van de kleuren van de Rotsen, het geluid van de Golven, de geur van Zilt vermengd met verse Rozemarijn en Tijm, en ik snuif alles in me op alsof ik opnieuw word geboren. We rapen afval uit de Branding, koken onder de Sterren en slapen op een speciaal daarvoor afgebakend Camper-veld.

Ondertussen heb ik ook een Plan gekregen. We fantaseren er namelijk samen al weken over om weer lekker te dansen. De feestdagen naderen en ik voel dat ik het fijn zou vinden om een Tribe om ons heen te hebben, nu ik zelf niet bij mijn eigen Familie ben en het de eerste Kerst wordt zonder Oma. We zitten niet ver van Valencia… en vanaf Valencia kunnen we de auto op de boot zetten… naar… een eiland waar we toevallig behoorlijk wat mensen kennen, aangezien het erg populair is onder o.a. Nederlanders… namelijk… het eiland Ibiza! Nick en ik moeten allebei lachen om dit voorstel, omdat het een van de laatse plaatsen op Aarde is waar we onszelf ooit naar toe zouden zien gaan (te hip, te druk, te commercieel)… maar nu is het Winter, en als het op Ibiza net als in de rest van Spanje nu zo veel rustiger is dan in het hoogseizoen… nou… dan zou het er misschien best fijn vertoeven kunnen zijn. We gooien wat lijntjes uit en ja hoor, het Geluk is met ons: de naar Ibiza geëmigreerde Su-An, de zus van Carlo die wij weer kennen van Ruigoord, gaat de feestdagen in Nederland doorbrengen en zoekt toevallig een oppas voor de hond en de kat. In ruil daarvoor mogen we in een Casita verblijven en genieten van hun heerlijke tuin… 

We boeken een boot en bereiden ons voor op onze volgende, onverwachte bestemming. Met een auto vol boodschappen van het vasteland, rijden we ’s avonds laat de Golden Bridge op: een reusachtig schip met vier keer zo veel personeel aan boord als passagiers. En dan hoop je een duurzame keuze te maken door met zo’n schip te gaan… Gelukkig hebben we geen extra geld betaald voor een privé cabine, want er is zo veel ruimte op het schip dat we er allebei minstens duizend keer op zouden passen, en dan nog steeds arm – en beenruimte zouden overhouden. Helaas staan er wel overal vreselijk felle lichten en tv’s aan (waarom, in Godsnaam?), en het trillen van de motor van het gevaarte draagt ook niet echt bij aan een staat van ontspanning… Na me een paar uur te irriteren aan dit alles, besluit ik dat ik het hef in eigen hand moet nemen. Ik sleep stoelen naar een hoek, bouw daarmee een soort fort, en hang de wollen dekens die we hebben meegenomen uit de auto er op – en omheen om zoveel mogelijk TL-licht buiten te sluiten. Ik rol mijn yoga-mat uit op de grond, vraag Nick (die natuurlijk al wel kon slapen want dat kan hij altijd en overal) of hij ook in de hut wilt, wat hij wilt, en dus bouw ik de hut nog een beetje uit zodat het deel van de bank waarop hij ligt, er ook in zit. ‘Jij bouwt een Tiny huis, ik bouw een Hut! Samen komen we er,’ zeg ik opgewekt, en Nicky glimlacht. Een eigen cocon, meer heeft een mens niet nodig. Ik zet een zacht muziekje op om het geluid van het schip enigszins uit te balanceren, ik leg een sjaal over mijn hoofd en val zowaar voor een paar uur in slaap.

Enigszins brak van de gebroken nacht maar met een voldaan gevoel van pro-activiteit, komen we ’s ochtends vroeg aan op Ibiza. Het is nog donker, maar het eiland zal zich spoedig aan ons onthullen. Over die onthulling later meer…